18

 

 

 

 

Toen James terugkwam van zijn werk, was het stil in huis. Hij had net een tanker van de monding van de rivier bij de haven van Hull afgeleverd. Een korte dienst. Geen complicaties. Geen rare visioenen. De kapitein, met wie hij al een paar keer eerder had gewerkt, was een prima vent. Terwijl hij op de Punt stond te wachten tot de loodsboot hem naar het schip bracht, had hij een blik op Wendy’s huis geworpen. Achter de gordijnen scheen licht, en hij had de indruk gekregen dat hij iets zag bewegen. Niet één schaduw, maar twee. Op dat moment echter had Stan, de andere stuurman, hem naar de boot geroepen, en dus wist hij het niet zeker. Maar goed, het was dan ook niet zijn zaak wat Wendy in haar vrije tijd uitspookte.

Alles was dus normaal geweest, totdat hij met zijn sleutel in de hand voor de deur van het Kapiteinshuis stond en merkte dat hij op zijn benen stond te trillen. Hij moest zich aan de deurpost vasthouden om niet te vallen. Ineens had hij, heel irrationeel, het gevoel dat er iets verschrikkelijks in het huis was gebeurd. Plotseling was hij weer jong. Als hij nu de deur opendeed, zou hij slecht nieuws te horen krijgen. Met trillende handen stak hij de sleutel in het slot en duwde de deur open.

‘Emma. Emma. Ben je thuis?’

Ze kwam het halletje inlopen om hem te begroeten.

‘Natuurlijk. Wat is er aan de hand?’

Hij gaf niet meteen antwoord. Hij hoorde een onbekende vrouwenstem, realiseerde zich toen dat het de radio was en probeerde weer een beetje te bedaren.

‘Niks. Ik wist gewoon niet wat ik hier aan zou treffen. Ik bedoel, met Christopher in huis en zo.’

Emma fronste haar wenkbrauwen. ‘Over hem hoef je je geen zorgen meer te maken. Hij is weg. Hij heeft niet eens gedag gezegd.’

Hij liep achter haar de keuken in en zag dat ze aan het bakken was geweest. Boven op een rooster stond een stapel broodjes af te koelen. Ze zette de radio uit en keek kritisch naar haar baksels.

‘Niet geweldig, hè? Ik snap niet waarom ze niet wilden rijzen.’

‘Ze smaken vast prima. Ze ruiken heerlijk.’ Hij wist dat de broodjes voor hem waren bedoeld. Niet eens zozeer om op te eten. Meer als symbool. Kijk, ik doe mijn best om jouw ideale vrouw te zijn. Hij vroeg zich af waarom ze uitgerekend vandaag het gevoel had dat ze haar best moest doen. Was er iets met Chris gebeurd?

Ze glimlachte. Zo met die theedoek voorgebonden bij wijze van schort en witte wangen van de bloem leek ze net een klein meisje dat huisvrouw speelde. Zo zag hij haar het liefst.

‘Het was overigens geen grap,’ zei ze. ‘Chris is verdwenen.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Hij was het huis al uit toen ik opstond. Heb jij hem vanochtend nog gezien?’

James schudde zijn hoofd. Hij concentreerde zich op de thee die hij aan het zetten was. Hij hield van losse thee, het ritueel met het zeefje en de voorverwarmde pot. ‘Waarschijnlijk zit hij op Springhead.’

‘Daar weten ze van niks. Papa en mama hadden geen idee dat hij hier was.’

‘Dat is het dan waarschijnlijk. Hij is weggelopen voordat hij hen onder ogen moest komen.’

‘Weet je,’ zei Emma, ‘soms weet ik precies hoe hij zich voelt.’ Ze trok de theedoek los en begon haar gezicht ermee af te vegen. Eerst dacht hij dat ze alleen de bloem op haar wangen wegboende; toen zag hij ook tranen. Niet van verdriet, dacht hij. Van woede. Frustratie. ‘Papa is vandaag hier geweest. Hij heeft me kaartjes voor het vuurwerk bij de Oude Kapel gegeven. Dat is vanavond. Hij vindt dat ik erheen moet. “Zal je goed doen,” zei hij. Het zal me over Abigails dood en Jeanies zelfmoord heen helpen. Hij heeft alles al geregeld. Zelfs een oud dametje uit de kerk geronseld als babysitter, zodat jij ook mee kunt. Ik zei dat je vanavond dienst had, maar hij had door dat als je vanochtend aan het werk was, je niet vanavond ook nog eens hoefde te werken. Wat een lef, hè? Hij heeft niet eens gevraagd of ik wel zin had. Hij ging er gewoon van uit dat hij wel wist wat goed voor me was, en dat ik er met één familie-uitje weer bovenop zou zijn.’

Ze was helemaal buiten adem. Toen ze inademde klonk het net alsof ze snikte.

James’ eerste reactie was paniek. Al die jaren in Elvet had hij geprobeerd Keith Mantel te mijden – niet door hem al te opzichtig uit de weg te gaan, maar gewoon door niet op de plaatsen te komen waar Mantel zich graag liet zien. De kroeg. De reddingsbotencentrale. Eerder een vorm van bijgeloof dan een wezenlijk gevoel dat er gevaar dreigde. Na zoveel jaar, zoveel planning, dacht hij niet dat Mantel hem nog kon raken.

‘Wat gebeurt er precies op de Oude Kapel?’

‘Een inzamelingsactie voor de reddingsbrigade. Ze willen een nieuwe opblaasboot voor op de rivier.’

‘Ach, dat is wel een goed doel.’ James schonk de thee in. De kopjes waren van porselein, zo dun dat je de inhoud erdoorheen kon zien, alsof het een soort glas was. Hij had de set voor zijn huwelijk op een antiekmarkt gekocht. Een van de bezittingen die aangaven wat voor hem belangrijk was in het leven.

‘Je bent toch niet van plan om te gaan, hè?’

Daar moest hij even over nadenken. Misschien gold wat Robert had gezegd over Emma ook wel voor hemzelf. In gedachten had hij Mantel opgeblazen tot monsterlijke proporties – een almachtige duivel die alles kon vernietigen wat hij hier had opgebouwd. Waarschijnlijk was het tijd om zijn nachtmerrie het hoofd te bieden en zijn duivels uit te bannen.

‘Ik zou het wel fijn vinden om eens een avond met jou door te brengen zonder dat we ons zorgen hoeven te maken om de kleine.’

‘Maar ik zou me juist wel zorgen maken. Stel dat hij ineens wakker wordt en de borst wil...?’

‘Gebeurt niet. Je weet hoe hij is. Even regelmatig als het tij.’

‘Maar zo’n bijeenkomst... Het hele dorp is er waarschijnlijk. Iedereen heeft het over Abigail, iedereen probeert het huis in te komen om te kijken waar ze nu eigenlijk woonde, en...’

‘Als het echt zo erg is kunnen we altijd nog naar huis. Of naar de kroeg. Daar is dan vast niemand.’

Hij vroeg zich af waarom hij zo zijn best deed om haar over te halen, en besefte dat hij verschrikkelijk benieuwd was naar Mantel. Ja, hij was nieuwsgierig. Hij wilde zien of de projectontwikkelaar sinds de dood van zijn dochter ook maar een spat veranderd was. Hoe kon hij in vredesnaam een groot feest geven terwijl zijn dochter precies tien jaar dood was, voor wat voor goed doel dan ook?

‘Bedoel je dat je denkt dat papa gelijk heeft? Dat die benefietavond een vorm van therapie is?’ Haar stem klonk bitter. ‘Jammer dan dat Chris er niet bij is. Misschien had hij er ook iets aan gehad.’

James trok haar naar zich toe. Hij voelde dat hij zijn zin ging krijgen. ‘Als je het echt niet wilt, dan gaan we gewoon niet. Ik probeer je niet over te halen.’

‘Het is gebeurd,’ zei ze. ‘Het was verschrikkelijk, maar het is gebeurd. Misschien had mijn vader wel gelijk. Misschien is het tijd dat ik de werkelijkheid onder ogen zie.’

Die avond haalde Robert hen op en bracht hen naar de Oude Kapel. Van James had dat niet gehoeven, aangezien hij in theorie oproepbaar was en dus sowieso niet veel kon drinken. Hij kreeg de indruk dat Robert Emma als een langdurig zieke behandelde. Hij vroeg of haar jas wel warm genoeg was, hield het portier van de auto voor haar open, en wachtte keurig tot ze goed en wel naast Mary zat voordat hij het portier weer dichtsloeg. Op de kaartjes die hij hun gaf stond open huis, maar toen ze aankwamen bij de Oude Kapel bleek er maar een klein gedeelte van het huis opengesteld te zijn. Ze parkeerden achter een rij andere auto’s op de oprijlaan, waarna de zoon van een van de bemanningsleden van de reddingsboot hen naar de achterkant van het terrein verwees. Ineens kwam hij uit de mist tevoorschijn, gekleed in een gele oliejas, grijnzend en zwaaiend met een zaklamp, alsof hij de moordenaar in een goedkope horrorfilm was. Het was een stuk kouder geworden. Hier en daar schenen er sterren door de laaghangende bewolking. De bomen drupten nog na, maar het regende in elk geval niet meer. James dacht dat het later wel eens zou kunnen gaan vriezen. Hij had naar het weerbericht voor de scheepvaart geluisterd, en daar hadden ze melding gemaakt van een hogedrukgebied en een koufront dat uit het oosten kwam.

‘Eigenlijk had ik meer pers verwacht,’ zei Robert. ‘Gisteren kon je niet over straat zonder ergens een stel journalisten tegen te komen. Heel intimiderend. Maar misschien is het weer niet goed genoeg om ergens lekker voor de deur te gaan staan. Of misschien is de zaak-Mantel inmiddels oud nieuws. Hoe dan ook, het is wel zo prettig zo.’

James achtte het waarschijnlijker dat Mantel de journalisten had gewaarschuwd niet in de buurt van zijn huis te komen. Zo invloedrijk was hij wel.

In een wei die door een laag hek van de tuin werd gescheiden, was een brandstapel aangelegd. Het vuur was nog niet aangestoken, maar er stond wel een groep silhouetten naar de brandstapel te kijken, alsof ze aan het bespreken waren of het niet eens tijd werd.

Emma volgde James’ blik. ‘Daar stond vroeger Abigails pony,’ zei ze. Ze stond vlak naast hem. Robert en Mary stonden al te praten met een paar mensen van de kerk. ‘Maar dat was voordat wij naar Elvet kwamen. Tegen de tijd dat ik met haar bevriend raakte, vond ze zichzelf te oud voor pony’s. Ze had het er wel vaak over. Hij heette Magic. Dat daar was de stal.’

En de stal, waar de boxen uit gehaald waren en die aan één kant open was, was omgetoverd tot veldkeuken. Van opgestapelde B-2-blokken en een paar lange roosters hadden ze twee barbecues gemaakt. Elke keer wanneer er vet van de worstjes af droop, siste de smeulende houtskool. De vonken verlichtten de gezichten van de grote, bierzuipende kerels die de hamburgers stonden om te draaien.

‘Gaat het?’ vroeg James.

Ze stopte haar hand in de zijne, en in het donker glimlachte hij.

De bar was in de grote serre aan de achterkant van het huis, waarachter een kamer zichtbaar was met tafels langs de muren. Een paar oudere mensen hadden daar hun toevlucht gezocht vanwege de kou. De rest van de Oude Kapel was in duister gehuld.

‘De piano is weg,’ zei Emma.

‘Pardon?’ James had zojuist een glimp van Mantel opgevangen. Hij was er met zijn gedachten niet helemaal bij.

‘In die kamer stond vroeger een vleugel. Jeanie speelde er vaak op. Abigails vader heeft hem blijkbaar het huis uit gedaan...’

James dacht dat ze nog meer zei, maar op dat moment werd de muziek buiten zo hard aangezet dat hij haar niet meer kon horen. Vervolgens werd onder gejuich het vuur aangestoken. Het duurde niet lang voordat de muziek zachter werd gezet, maar tegen die tijd was ze al uitgepraat.

Mantel stond op de drempel van de serre zijn gasten te verwelkomen. Net als een politicus had hij de gave om mensen zo te kunnen begroeten dat het leek alsof ze oude vrienden waren, terwijl hij toch zo weinig tijd in het dorp doorbracht dat het onmogelijk was dat hij iedereen kende. Naast hem stond een lange blondine, gehuld in een spijkerbroek en een wit linnen overhemd. Haar hoge hakken maakten dat ze langer was dan hij. Goeie keuze, Keith. Veel stijlvoller dan de meiden waar je het vroeger mee deed. Maar eigenlijk had je altijd al een goede smaak... Even dacht James dat hij de woorden hardop had uitgesproken, want plotseling pakte Emma hem bij zijn arm. Hij was doodzenuwachtig, bang dat Mantel hem misschien wel had gehoord, maar toen zag hij dat iedereen om hem heen zich heel normaal gedroeg, en al snel voelde hij niets anders dan een mengelmoes van angst en opwinding. Zo had hij zich altijd in aanwezigheid van Keith gevoeld. Toen ging het stel voor hen in de rij naar binnen en stond hij oog in oog met Mantel. Hij haalde diep adem, maar Mantel richtte zich tot Emma, die hij meteen herkende. Hij trok haar naar zich toen en omhelsde haar. James voelde dat ze het gênant vond, maar hij kon er niets aan doen.

‘Emma, lieve meid. Wat dapper van je dat je uitgerekend nu hiernaartoe bent gekomen! Ik heb aan je gedacht. Al die verschrikkelijke publiciteit.’ Zijn stem klonk rustig.

‘Ach, het is voor een goed doel.’ James dacht een spoor van ironie te horen toen ze zijn eigen woorden doorspeelde, maar Mantel vatte ze serieus op.

‘Ja, zeker. Ik ben altijd een voorstander van een goede reddingsbrigade geweest. Zelfs toen ik nog in de stad woonde.’

‘Dit is James,’ zei ze. ‘Mijn man.’

Mantels blik bleef op Emma gericht. Hij had nog steeds haar hand in de zijne.

‘Je woont weer in Elvet, hoorde ik. In het Kapiteinshuis.’

‘James is loods op de Humber. Wel zo makkelijk, zo’n handig gelegen huis.’

Toen wendde Mantel zich eindelijk tot James, met een licht gefronst voorhoofd. James geloofde niet dat het een frons van herkenning was. Eerder iets wat hij al eens eerder had gezien: Mantel die een stukje informatie opsloeg dat hem later misschien nog eens goed van pas zou komen. De frons verdween bijna meteen van zijn gezicht.

‘Wat willen jullie drinken? Debs schenkt wel wat voor jullie in. Dit is Debs, de nieuwe vrouw in mijn leven.’ Hij fronste nogmaals, om aan te geven dat hij niet helemaal ongevoelig was voor de situatie. Het was per slot van rekening pas een paar dagen geleden dat een van zijn vorige minnaressen zichzelf had opgehangen. Een beetje tact was hier wel op zijn plaats. ‘Wonen je ouders nog steeds op Springhead, Emma? En had je niet een broertje? Slim joch dat wegging om te studeren. Had ooit een oogje op Abigail, als ik het me goed herinner.’

Het was de eerste keer dat hij zijn dochter ter sprake bracht. Hij zweeg, en James vond hem net een acteur die wachtte om zijn applaus in ontvangst te nemen. Hij verwachtte een schouderklopje voor zijn moed. Debs, die blijkbaar goed was afgericht, gaf hem een meevoelend kneepje in zijn schouder. Emma was wel geraakt door de woorden, maar Mantel gunde zichzelf niet de tijd om te kijken wat voor effect ze op haar hadden. Hij wendde zich af en maakte zich op om de volgende gast te begroeten.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml